Gerrit Kouwenaar (Amsterdam 1923) groeit dankzij de relaties van zijn vader, in zijn tijd een bekend journalist, op in een artistiek milieu. Vooral het vakantiehuis van het gezin blijkt een populaire verzamelplaats voor journalisten en kunstenaars als A. Roland Holst. In 1940 verhuist hij met zijn broer, de kunstenaar David H.C. Kouwenaar naar Amsterdam. Een jaar later verschijnt in eigen beheer zijn dichtbundel Vroege voorjaarsdag.
Zijn officiële debuut dateert uit 1946 met de novellebundel Uren en sigaretten. In 1943 wordt hij gearresteerd omwille van zijn medewerking aan het illegale tijdschrift Lichting en moet hij zes maanden in de cel. Na zijn gevangenisstraf duikt hij onder en publiceert onder het pseudoniem Gerard Q. Bleijenburgh in het illegale tijdschrift Parade.
Samen met Lucebert en Jan Elburg treedt hij in 1948, dankzij zijn contacten met de schilder Constant Nieuwenhuys, toe tot de Experimentele Groep Holland die later deel uitmaakt van de internationale Cobrabeweging. Hij begint hierna te publiceren in Reflex, hét experimentele tijdschrift van die tijd. In 1953 verschijnen zijn eerste experimentele gedichten onder redactie van Ad den Besten in De Windroos-reeks onder de naam Achter een woord. Aan het begin van de jaren vijftig verschijnen er van zijn hand ook een aantal boeken onder het pseudoniem Jan Helder.
In de jaren vijftig schrijft hij voor Vrij Nederland en Podium, in de jaren zestig voor Het Vrije Volk en in de jaren zeventig voor De Gids.
De poëzie van Gerrit Kouwenaar werd al in de jaren vijftig goed besproken en won vele literaire prijzen, waaronder de Jan Campertprijs, de Henriëttte Roland Holstprijs, de Martinus Nijhoffprijs en de Prijs der Nederlandse letteren. Bloemlezingen uit zijn werk verschenen in het Duits en Engels.
Zijn laatste dichtbundel Totaal witte kamer is verschenen in het najaar van 2002 en is gewijd aan de dood van Kouwenaars vrouw Paula. Het werk van Kouwenaar heeft een indrukwekkende ontwikkeling doorgemaakt. Van politiek linkse protestverzen tot verstilde taalkundige paradoxen. Van rebelse Vijftiger is Kouwenaar uitgegroeid tot de éminence grise van de Nederlandse poëzie. Zijn oeuvre wordt niet alleen door een groot lezerspubliek gewaardeerd, maar heeft bovendien op collega-dichters een enorme invloed uitgeoefend. Niet voor niets ontving Kouwenaar reeds in 1971 de P.C. Hooftprijs voor zijn gedichten.
Enkele andere werken:
Het ogenblik: terwijl (1987)
Een eter in het najaar (1989)
Een glas om te breken (1998)
De tijd staat open (1996)
Ik heb nooit
Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
ondertussen beet de kou mij
was de zon een dag vol wespen
was het brood zout of zoet
en de nacht zwart naar behoren
of wit van onwetendheid
soms verwarde ik mij met mijn schaduw
zoals men het woord met het woord kan verwarren
het karkas met het lichaam
vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd
en zonder tranen, en doof
maar nooit iets anders dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
het regent ik drink ik heb dorst.
Uit: Gedichten 1948-1978. |